Rekenen/Meetkunde » Tijdseenheden
Dit zijn de eenheden die je het meest gebruikt met wiskunde:
1 jaar | = | 365 dagen |
1 dag | = | 24 uur |
1 uur | = | 60 minuten |
1 minuut | = | 60 seconden |
1 jaar | = | 12 maanden |
1 week | = | 7 dagen |
Minder vaak worden vaak de volgende omrekeningen gebruikt:
1 jaar | = | 52 weken |
1 kwartaal | = | 91 dagen |
1 maand | = | 30 dagen |
Omdat dit afgeronde getallen zijn, gebruik je alleen als het niet anders kan.
Schrikkeljaren
Voor het gemak rekenen we bij wiskunde nooit met schrikkeljaren. Dus ook niet in de DWO-opgaven. Een andere reden is, dat je nooit weet hoeveel schrikkeljaar je daadwerkelijk had. Het jaar 2000 was namelijk geen schrikkeljaar en 2400 zal ook geen schrikkeljaar zijn. Daarnaast worden ieder jaar kleine correcties uitgevoerd die schrikkelsecondes worden genoemd.
Wil je toch precieser werken, kan je het beste met 1 jaar = 365,25 dagen werken.
Ben je echt een Pietje Precies? Zie: Wikipedia - Schrikkeljaar.
Voorbeeld 1
Je bent 15 jaar oud, hoeveel seconden zijn dit?
Antwoord:
15 × 365 × 24 × 60 × 60 = 473 040 000 seconden.
Voorbeeld 2
Een stuwmeer bevat 900 km3 water.
Als men alle stuwen openzet, stroomt er per seconde 2 hm3 uit.
Hoeveel dagen duurt het tot het meer leeg is?
Antwoord:
2 hm3 = 0,002 km3.
Het duurt dus 900 : 0,002 = 450 000 seconden voordat het meer leeg is.
Dit zijn 450 000 : 60 : 60 : 24 = 5524 ≈ 5,2 dagen.
Voorbeeld 3
Reken 3,62 uur om naar uren, minuten en seconden.
Antwoord:
Je hebt al 3 hele uren. Daarnaast heb je nog 0,62 uur over.
Dit zijn 0,62 × 60 = 37,2 minuten.
0,2 × 60 = 12 seconden.
3,62 uur is dus 3 uur en 37 minuten en 12 seconden.
Voorbeeld 4
Reken 0,34 uur om naar minuten en seconden.
Antwoord:
De 0,34 uur zijn 0,34 × 60 = 20,4 minuten. Je hebt dus 20 hele minuten.
Je houdt dan nog 0,4 minuten over. Dit zijn 0,4 × 60 = 24 seconden.
0,34 uur is dus 20 minuten en 24 seconden.